In Hebreeën 7:6 wordt Abraham 'de drager der beloften' genoemd.
Waarom dit zo is, kunnen wij in Genesis lezen. Het Nieuwe Testament geeft ons
geestelijk inzicht in deze geschiedenis, diept die uit en openbaart hierover
belangrijke details.
"De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagdschap en
uit uws vaders huis naar een land, dat Ik u wijzen zal" (Gen. 12:1). Vers vier luidt:
"Toen ging Abram"! Abraham discussieerde niet met God, waarom, of hoe. Hij ging!
Hij gehoorzaamde God. Het geloof dat de Here hem als gerechtigheid toerekende
was een geloof dat gehoorzaamde (Jak. 2:21-23).
Op basis van dat geloof sloot God een verbond met Abraham. Dit verbond bevat
zowel materiële als geestelijke beloften. Een van de materiële
beloften was een talrijk nageslacht; ook een land, waarin allerlei zegeningen
zouden zijn. Deze beloften lagen in de toekomst en zelfs de materiële
beloften hadden een symbolische geestelijk inhoud.
Wij kennen de geschiedenis van Abram en Sarai, die oud geworden waren en de
beloofde zoon nog steeds niet hadden. Zij zagen uit naar wat God beloofd had.
Wat zegt Paulus van Abraham? "En zonder te verflauwen in het geloof heeft hij
opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was, daar hij ongeveer honderd jaar
oud was, en dat Sara's moederschoot was gestorven; maar aan de belofte Gods
heeft hij niet getwijfeld door ongeloof, doch hij werd versterkt in zijn geloof
en gaf Gode eer, in volle zekerheid, dat Hij bij machte was hetgeen Hij beloofd
had ook te volbrengen. Daarom [ook] werd het hem gerekend tot
gerechtigheid" (Rom. 4:19-22).
"Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene,
voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de
oever der zee, dat ontelbaar is" (Hebr. 11:12).
God's belofte van een eigen land zou slechts na 400 jaar in vervulling gaan.
Het nageslacht van Abraham zou eerst vreemdelingen en slaven zijn in een land
dat het hunne niet was. Ze zouden verdrukt worden (Gen. 15:13,14).
Het verbond hield ook in dat Abraham de vader der gelovigen zou zijn. Let op
de bewoording van de belofte: "Maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een
vader van een menigte volken gesteld heb" (Gen. 17:5). De geestelijke inhoud
hiervan wordt door Paulus uitgelegd: "Daarom is het (alles) uit geloof, opdat
het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht,
niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham
zijn, die de vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van
vele volken heb Ik u gesteld" (Rom. 4:16,17).
Bij Abraham vinden we de uitbeelding van de hoogtepunten in de
heilsgeschiedenis, o.a. de belofte van een zoon. Deze belofte had echter niet
uitsluitend betrekking op Isaak. "En gij, broeders, zijt, evenals Isaak,
kinderen der belofte" (Gal. 4:28). Ook de geestelijke kinderen van Abraham (die
hetzelfde geloof hebben) zijn kinderen der belofte.
Isaak is ook het typebeeld van de Christus als de beloofde Mensenzoon.
Wanneer Abraham zijn zoon wilde offeren op de vraag van God, verwijst dit naar
Jezus die zijn leven zal geven op vraag van God.
"Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer
gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren,
hij, tot wie gezegd was: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij
heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en
daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen" (Hebr. 11:17-19).
God biedt de gevallen mensheid Zijn Zoon aan als het volmaakte offerlam. Toen
Isaak vroeg waar het offer was, had het antwoord van Abraham een goddelijke
betekenis: "God zal Zichzelf voorzien in een Lam ten brandoffer, mijn zoon"
(Gen. 22:8).
Abraham had God lief en wilde zijn enige zoon niet onthouden (Gen. 22:12).
God heeft ons lief: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn
eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet
verloren ga, maar eeuwig leven hebbe" (Joh. 3:16). Isaak droeg het brandhout,
Christus zijn kruis.
Wegens deze geloofsdaad van Abraham verbond God Zich met een eed aan
Zichzelf, dat Hij zijn beloften aan Abraham zou vervullen (Gen. 22:16-19). Zo
werd Abraham tot een vader der gelovigen gesteld (Rom. 4:11,12,17,18).
Door Abraham leert God ons de belangrijkheid van het geloof, alsook de
verstrekkende gevolgen van dat geloof. Abraham heeft zich verheugd Christus' dag
te zien, en hij heeft die gezien en zich verblijd (Joh. 8:56).
Dit wordt ook door Paulus bevestigd: "En de Schrift, die tevoren zag, dat God
de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie
verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij, die uit het geloof
zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham" (Gal. 3:8,9).
Tony Geens
Deel 3: De beloften aan Abraham